De eerste dag
Ik word wakker in mijn ouderlijk huis. Vandaag is de dag waarop ik vertrokken zou zijn. Om vijfendertig over zes ’s avonds was ons vliegtuig opgestegen, en hadden Jasper en ik Nederland en al haar inwoners in de verte zien verdwijnen. Tijdens de vlucht zouden we ons verheugd hebben op een half jaar met z’n tweeën, met ons tentje op pelgrimstocht door de mooiste wildernis ter wereld. Zo zou het vandaag gegaan zijn… zonder Corona.
Ik stap uit bed. Vandaag is de eerste dag dat ik hier ben gebleven. Beneden drinken Jasper en ik een kopje koffie met Oma, en eten er het traditionele zondagse gebakje bij. Ik verexcuseer me, en spring op de fiets naar mijn beste vriendin. In de stralende herfstzon wandelen we door het rood en geel getooide Vondelpark. Ze begrijpt hoe ik me voel vandaag, en dat doet wonderen. Als ik thuis kom staat Jasper al te koken voor het diner met mijn ouders. Na het eten bekijken we samen een online lezing over de betekenis van het Jezusverhaal, en delen we onze gedachten erover. Moe maar voldaan wensen we elkaar weltrusten. In bed bedenk ik me wat een mooie dag het is geweest, de dag waarop ik vertrokken zou zijn. Wat een geluk, dat ik er nog was.
Weggaan is een beetje als sterven voor de plek die je verlaat. Het had geen haar gescheeld, of ik had dit allemaal niet meer meegemaakt. Het is alsof ik een tweede kans heb gekregen om hier te zijn. Dit geeft me als vanzelf meer aandacht voor doodgewone dingen; het soort aandacht dat een pelgrim voelt voor zijn omgeving. In het boek dat ik nu lees, ‘Ga je eigen weg! De pelgrimstocht als innerlijke verandering‘, schrijft Margrit Irgang: “Het behoort tot de kunst van de pelgrim de blik steeds weer fris op het schijnbaar bekende landschap gericht de houden, om details te ontdekken die hem nog niet zijn opgevallen“. De ondertitel van het boek verraadt al dat het hier niet om een gewone pelgrimstocht gaat, van de ene plek naar de andere. Het gaat om de pelgrimstocht van het leven.