De moed om te zijn
Dit weekend bezocht ik een vriendin die de drukte van Amsterdam niet meer ziet zitten. Ze heeft zich afgezonderd in een yurt, een ronde Mongoolse tent, op het platteland van Friesland. Zittend bij haar knapperende houtkachel praten we over ons gevoel van vervreemding. Ik voel me vaak alsof ik mezelf en de wereld vanaf een afstandje bekijk. “Wat doe ik hier? In wat voor verwarrend universum tref ik mezelf aan? Waarom is er zoveel angst, verdriet en pijn in de wereld? Kan er een liefdevolle God bestaan die dit toelaat?”
Ik moet denken aan twee jaar geleden. Ik las met Jasper en zijn studiegenoten ‘De moed om te zijn’ van theoloog Paul Tillich. Volgens Tillich lijden we als we geraakt worden door onze eindigheid: de mogelijkheid van ons ‘Niet-Zijn’, die zich manifesteert als onze morele tekortkoming, zinloosheid, en uiteindelijk als onze fysieke dood. Tillich vraagt zich af hoe wij desondanks de moed kunnen vinden om voluit te leven. Dat, zegt hij, “is slechts mogelijk als men het gezichtspunt aanneemt dat het Niet-Zijn tot het Zijn behoort, dat het Zijn niet de levensgrond zou kunnen zijn zonder het Niet-Zijn. … Niet-Zijn drijft het Zijn uit zijn afzondering, het dwingt hem zichzelf dynamisch te doen gelden.”
Dit klinkt behoorlijk abstract, maar als praktisch voorbeeld uit de wetenschap denk ik vaak aan Darwins evolutietheorie. Stel dat geen enkel wezen zou sterven. Dan zou er ook geen natuurlijke selectie bestaan, geen evolutie, en daarmee geen leven.
“Maar waar Niet-Zijn is, daar is eindigheid en angst”, gaat Tillich verder, “Als we zeggen dat Niet-Zijn tot het Zijn-zelf behoort, zeggen we dat eindigheid en angst eveneens tot het Zijn-zelf behoren.” Een harde boodschap, met name voor Tillich die twee wereldoorlogen meemaakte. Maar ook troostrijk. Er bestaat geen Zijn zonder Niet-Zijn, geen leven zonder dood, en geen moed zonder angst. Mijn vriendin en ik bevrijden ons weer uit onze afzondering en stappen de auto in, terug naar de drukte van de stad.