In de minderheid
Ik voel me al mijn hele leven geen vrouw én geen man. Eindelijk is daar nu een naam voor: non-binair. Toen ik in oktober als zodanig uit de kast kwam, had ik nog geen idee wat me te wachten stond. De reactie is overweldigend: allerlei Vrijburgers, familieleden en vrienden benaderen me om hun ervaringen te delen en vragen te stellen. “Ik moest vroeger ook altijd met poppen spelen,” vertelt een oudere dame me, “en dat vond ik toch zo stom!” Ook met de vragen ben ik blij, al weet ik op veel ervan zelf nog geen antwoord. Gelukkig stuurde een lieve vriendin me een educatief programma: ‘Ik durf het bijna niet te vragen’ van BNN VARA. De opzet: “Onbegrepen en gemarginaliseerde mensen krijgen de kans om hun stem te laten horen, door te reageren op hele directe en soms nogal botte vragen van het publiek”. In één aflevering zijn deze ‘gemarginaliseerde mensen’ de ‘non-binairen’.
De vragen die de acht gender benders krijgen voorgeschoteld zijn inderdaad nogal bot: “Ben je een ‘hij’, een ‘zij’ of een ‘het’?”, “Is het een stoornis?” “Ben je ook biseksueel?”. Sommige vragen klinken meer als verwijten: “Non-binair zijn is een trend!”, “Creëren we hierdoor niet juist meer hokjes?” Maar de deelnemers slaan zich er moedig doorheen: “Ik ben geen ‘hij’, ‘zij’ of ‘het’”, zeggen ze, “ik ben een mens. Het is geen stoornis, alleen anders dan de norm. Het woord ‘non-binair’ is nu in opkomst, maar ik ben het al mijn hele leven. Voordat dit woord bestond voelde ik me gewoon raar en eenzaam. We hebben dit nieuw hokje nódig om uit te leggen wat we zijn: géén man en géén vrouw. Hoe meer mensen zich buiten deze norm durven te identificeren en uiten, hoe vrijer de maatschappij hopelijk wordt. Dus als we eerst nog wat meer hokjes nodig hebben om zónder hokjes te kunnen denken, vechten wij daarvoor.”
“Ja!” denk ik bij elk antwoord, “Zo voelt het, zo is het!” Ik voel tranen in mijn ogen prikken. Het liefst zou ik door het beeldscherm heen rijken en hen aanraken, met hen praten, hen omhelzen. Voor nu is het genoeg om te weten dát ze er zijn; gewoon hier, in Nederland. Wat een ontdekking! Nog een ontdekking – op de vraag: “Ben je ook transgender?” antwoorden ze allemaal volmondig “Ja!”. Bij ‘transgender’ denken we vaak aan ‘binaire’ transpersonen: zij die in transistie gaan van vrouw naar man of andersom.
Maar transgender is een verzamelnaam voor álle mensen die zich niet identificeren met hun geboortegeslacht. Zowel binaire als non-binaire transpersonen kunnen hun kleding en presentatie veranderen, zoals ik nu bijvoorbeeld een ‘binder’ draag: een BH die mijn borsten afbindt. En zowel binaire als non-binaire transpersonen kunnen hormoonbehandelingen en operaties ondergaan om zichzelf beter in hun vel te voelen.
Door mezelf te accepteren als non-binair, accepteer ik mezelf dus als transgender. En dat is zowel voor mij als mijn geliefden een stukje moeilijker. De wachtlijst voor transgenderzorg bij het VU ziekenhuis is twee jaar, gevolgd door een half jaar psychologisch onderzoek, vóór je medisch behandeld kunt worden. Een vriendin die, als transvrouw, net zelf dit proces heeft doorstaan, raadt me aan om me nú al in te schrijven. Ik weet nog niet óf en wat voor behandelingen ik wil, maar dan heb ik nog twee jaar om dat uit te zoeken. Het was een grote stap voor mij om naar de huisarts te gaan, mijn situatie te vertellen en me door te laten verwijzen; maar nu is er een groot gewicht van mijn schouders.
Het aan mijn familie en vrienden vertellen is een tweede. Ik krijg verbaasde blikken, het valt stil. “Je gaat je toch niet laten ombouwen?” Ik weet dat ze het liefdevol bedoelen; dat ze bezorgd zijn. Hoe leg ik uit dat je dat woord niet meer kunt gebruiken? Hoe vraag ik of ze me vanaf nu niet meer als ‘zij’ en ‘haar’ willen aanspreken, maar als ‘die’ en ‘diens’? Hoe stel ik mijn geliefden gerust dat ik van binnen dezelfde persoon blijf, maar breng ik tegelijkertijd het gewicht van mijn situatie over? Vaak eindigt het gesprek met het wederzijdse begrip dat we van elkaar houden, wat er ook gebeurt, en dat ik vooral mezelf moet kunnen zijn. Deze onvoorwaardelijke liefde en acceptatie is natuurlijk ongelofelijk waardevol, maar écht begrijpen hoe het voor mij voelt blijft moeilijk.
Plotseling behoor ik tot een onbegrepen minderheid, zo één die op BNN VARA moet verschijnen om uit te leggen wat ze zijn. Het programma heeft nog veel meer afleveringen met allerlei verschillende minderheden: autisten, armen, aseksuelen, alcoholisten, zwarten, moslima’s, sekswerkers, fetisjisten; zelfs eentje over christenen. Allemaal geven ze in hun aflevering openhartig antwoord op vragen die je ze normaal nooit zou durven stellen, en krijgen daarmee een menselijk gezicht. Bij het zien van al deze diverse minderheden, waar ik nu – ondanks mijn vele privileges – bij hoor, voel ik een nieuw soort saamhorigheid. Ook zij zijn ‘anders’. Ook zij worden op z’n best geaccepteerd, maar nooit echt diep begrepen. In de metro glimlach ik opeens naar een zwarte vrouw, en op mijn wandeling door het Beatrixpark gloeit mijn hart als ik de lach hoor van een moslima met hoofddoek. ‘Ik hoor bij jullie’, voel ik diep van binnen, ‘ik laat jullie niet alleen’.
Om anderen nog meer te accepteren in hun ‘anders-zijn’ moest ik blijkbaar eerst dat van mijzelf helemaal omarmen, door er een naam aan te geven. Om boven mijn hokjesgeest uit te kunnen stijgen, moest ik paradoxaal genoeg eerst mezelf met een passend label beplakken. Misschien behoor jij ook wel tot een minderheid? Misschien ben je vrouw, homo of bi; heb je een handicap of ben je neurodivers; ben je obees of mager; gekleurd of gelovig; wat dan ook. Ben je helemaal geen enkele van deze dingen? Nou, dan ben je zo zeldzaam dat je er ook wel bij mag. Ik kan het leed en de uitsluiting van al deze groepen natuurlijk niet ontkennen of bagatelliseren; maar als het gaat om het openen van je blik en hart naar anderen, kan ik je van harte aanraden om bij een minderheid te horen.